Het is 1941 en op het Oekraïense platteland worden joden en masse door Duitse Einsatzgruppen en hun lokale hulpkrachten naar grote kuilen gedirigeerd. Anna ontkomt op miraculeuze wijze aan de dood en wordt door een boerengezin vanuit de verlaten velden weer afgezet in de bewoonde wereld, waar ze niemand kan vertrouwen. Ze zoekt haar toevlucht in de krappe ruimte boven de schouw in het lokaal van de dorpsschool – die tijdelijk dienstdoet als Duits hoofdkwartier. In het hol van de leeuw moet Anna zien te overleven; ’s nachts sluipt ze zonder een kik te geven door de wandelgangen, waar ze inventieve manieren bedenkt om aan eten en drinken te komen.
De Russische filmmaker Aleksei Fedortsjenko waagt zich in Anna’s War aan de poëzie van het gruwelijke. Hij laat zijn film opzettelijk niet eindigen in mineur, zoals veel andere Holocaustdrama’s doen vanuit de gedachte dat er voor de grote meerderheid van de slachtoffers geen uitweg was. Een legitieme keuze, omdat de Rus het verhaal laat zien door de ogen van een kind dat nog mag dromen – en in onze dromen is de geschiedenis misschien niet zo genadeloos. Zelden werd de Tweede Wereldoorlog teruggebracht tot zo’n indrukwekkend, maar letterlijk klein en beklemmend verhaal.